Altijd als ik Indisch eten kook, vraag ik me af wat voor indo ik nou eigenlijk ben. Als ik twee keer per jaar soto ayam maak is het veel; nasi goreng maak ik misschien één keer in de drie maanden. Aan de overige gerechten begin ik niet eens, die laat ik met liefde over aan m’n moeder of aan de toko. En toen een vriendin laatst aan me vroeg hoe ik m’n nasi goreng kruid, durfde ik niet te zeggen dat ik naast sambal badjak, ketjap, knoflook, trassi, gember en rode peper vaak ook nog een paar lepels boemboe van Conimex toevoeg. Als Indisch zijn met name gelijk staat aan goed Indisch kunnen koken, dan ben ik een indo van de neppe soort. Zo eentje die het hardst aan tafel ‘SELAMAT MAKAN’ roept in de hoop dat niemand doorheeft dat de verpakkingen van de kant en klare boemboes en de afhaal nog liggen na te kraken onderin de prullenbak.

Vanavond was het weer zo ver en terwijl ik een scheutje olie in m’n elektrische wadjan goot, keek ik beschaamd naar een pakje nasi-goreng-kruidenmix dat mijn vriend bij de Albert Heijn had gehaald. ‘De boemboe was op,’ had hij nog gezegd. ‘Dus ik heb dit maar gekocht.’ Nasi-gorengmix in poedervorm. M’n eigenwaarde daalde harder dan ooit. Ik krabde even achter m’n oren en bedacht toen dat dit eigenlijk echt niet kon. M’n oma zou zich omdraaien in haar graf. Wat betekent Indisch zijn als je nasi goreng afhankelijk is van een zakje poeder dat je aan moet lengen met water?

Terwijl ik het zakje nog maar even links liet liggen en de knoflook fruitte, dacht ik na over die vraag googletest. Vroeger was Indisch zijn voor mij vooral een vanzelfsprekend gegeven, iets wat nauwelijks invloed had op mijn identiteit. De laatste jaren is dat echter veranderd, onder andere doordat ik in Indonesië ben geweest en tijdens mijn studie Geschiedenis verschillende onderzoeken heb gedaan naar het Indische verleden. Daarnaast werk ik nu aan een roman over mijn oma’s leven, waarvoor ik de familiearchieven ben ingedoken, verre familieleden heb hervonden en honderden foto’s uit het oude Indië heb bestudeerd.

Indisch zijn betekent voor mij nu meer dan het eten. Het is een verleden hebben in een land dat niet meer bestaat; het nooit aan mijn oma hebben kunnen vragen hoe het was om gedwongen naar Nederland te moeten migreren; het is het bloed in je dragen van bruine vrouwen en koloniale witte mannen; het is het opgroeien tussen de Javaanse landschapsschilderijen; krontjongmuziek op de uitvaart van je grootouders en tjendol op de Tong-Tong fair. Het is het stellen van nooit eerder gestelde vragen, het begrijpen van heimwee naar een tijd die nooit meer terugkomt. Het is aankomen in Indonesië en de geluiden herkennen van tokehs en krekels. Indisch zijn is familie, een gevoel van verwantschap met mensen die je niet eens kent; van vertedering bij het zien van een oud Indisch omaatje of opaatje.

Een tijd geleden interviewde ik een hele oude bekende van mijn oma, een vrouw van 95 jaar. Toen ik wegging drukte ze een briefje van tien euro in m’n hand en zei: ‘Hier lieverd. Koop er wat leuks van. Je bent een echt Indisch meisje.’ Ik heb de hele weg naar huis gehuild. Misschien is Indisch zijn voor mij nog het meest de onstilbare heimwee naar mijn Indische oma.

Met dat in mijn achterhoofd scheurde ik het zakje nasigoreng-kruidenmix open. Ik rook eraan en deed hem toen weer dicht. Vandaag geen Conimex, maar een extra lepel sambal en wat ketjap door de pan. Selamat makan!