Door Willem-Jan Brederode

 

Graag deel ik met je wat ik dit jaar herdenk op 15 augustus. Ik herdenk namelijk niet elk jaar hetzelfde. Naarmate ik meer leer over mijn eigen culturele identiteit en geschiedenis, wordt ook wie en waarom ik herdenk navenant uitgebreid. Dit jaar denk ik daarom bijvoorbeeld meer dan normaal aan mijn grootvader Willem Frederik Günthardt. Door mijn gedachten gaan niet alleen de ontberingen die hij tijdens de WWII en Bersiap-periode heeft moeten doorstaan, maar vooral hoe iedere enkele gebeurtenis in die tijd, nog decennia en generaties lang door echoot.

Een aantal weken terug kwam ik tijdens een online genealogische speurtocht de naam van mijn grootvader tegen in een artikel van Leidschrift, over de dekolonisatieoorlog. De auteur, Bart Luttikhuis, gebruikt hierbij een ongeval dat mijn grootvader is overkomen tijdens een KNIL-oefening, als een soort komisch intro om de interesse van de lezer te wekken. Mijn grootvader is tijdens die bewuste KNIL-oefening in 1949 naar het toilet gegaan en deed dit, zoals vele Indischen dat deden, niet alleen djongkok maar ook rokend. De lucifer deponeerde hij in het toilet waar de schoonmakers echter nog resten lysol hadden achter gelaten. De ontstane steekvlam bracht mijn grootvader derdegraads brandwonden toe aan gezicht, genitaliën en voeten. De heer Luttikhuis heeft de academische eigenschap om op keurige wijze de bron van dit verhaal te vermelden, maar bezit in deze helaas niet het fatsoen, de integriteit noch de empathie om de nabestaanden van mijn grootvader proberen te contacteren om te achterhalen of het wel acceptabel is dit verhaal als zodanig te gebruiken. Dit wordt pijnlijk duidelijk als de heer Luttikhuis grapt dat mijn grootvaders voorval ‘geen beslissende invloed op de loop van de dekolonisatieoorlog in Indonesië heeft gehad’, maar de auteur had duidelijk geen flauw idee dat dit voorval wél een enorme kentering heeft gebracht in mijn familiegeschiedenis.

Mijn grootvader was namelijk geen groen korporaaltje dat nog wereldwijs moest worden. Hij was toen al een man van eind veertig die gedwongen door omstandigheden zich in het KNIL bevond. Door de mobilisatie van burgermannen eind 1941 heeft hij zijn werk op de suikerplantages achter zich moeten laten en wapens moeten oppakken. Na het nauwelijks overleven van het krijgsgevangenschap onder de Jappen en dwangarbeid aan de Birma-spoorweg kan hij mid-1946 terugkeren naar zijn gezin in Soerabaja. Hij kan echter niet terugkeren naar de suikeronderneming, vanwege de nationalistische activiteiten in de binnenlanden. Ook zou zijn Indo-Europese achtergrond een extra reden zijn om als doelwit te dienen in die situatie. Maar mijn grootvader heeft een gezin met, naast een nakomeling-peuter (mijn moeder), drie tieners die al jaren geen onderwijs hebben genoten. Om hun toekomst zeker te stellen en hen naar een goede school te sturen, wil hij zijn aanstelling bij het KNIL definitief maken en wordt aangenomen voor de opleiding tot sergeant in Tjimahi. Helaas vindt dit geen doorgang door het incident. Mijn grootvader moet opgenomen worden in het Karangmendjangan ziekenhuis vanwege de ernst van zijn verwondingen. De pijn is dermate ondraaglijk dat hij zijn geheugen en geestelijke gezondheid verliest. Na vele weken wordt hij gelukkig toch beter. Zijn huid geneest en hij herkent zijn familie weer. Hij mag weer naar huis en een bevriende Indischman van de marine met de achternaam ‘Bloem’ rijdt hem met de auto geregeld naar het ziekenhuis voor resterende behandelingen en controles.

Mijn grootvader kan gezien de omstandigheden niet nog een jaar wachten op de opleiding tot sergeant en vraagt of hij de opleiding in Nederland mag volgen. Hiervoor wil de overheid echter geen geld vrijmaken. Ondertussen vindt de overdracht van soevereiniteit plaats en heeft het dus geen zin meer een loopbaan in het KNIL te vervolgen. Mijn grootmoeder ziet ook geen heil meer in de leefomstandigheden in Indonesië en zodoende vraagt mijn grootvader de staat om in Nederland gedemobiliseerd te mogen worden. Hierdoor zouden hun kinderen alsnog Nederlands onderwijs kunnen volgen. Maar ook op deze aanvraag krijgt hij nul op zijn rekest. Dit was namelijk alleen weggelegd voor een beroepsmilitair; dit was nou nét de aanstelling die hij was misgelopen door zijn ongeval… Hierdoor was mijn grootvader enorm teleurgesteld. Na jarenlang voor de Nederlanders gevochten te hebben, is dit de manier waarop zij hem bedanken. Het enige dat hij wilde was een toekomst voor zijn kinderen, maar alle onmenselijke rampspoed die hij voor Nederland had doorstaan was blijkbaar niet genoeg.

Het intrieste vind ik dat ook zijn eigen vader, zijn beide grootvaders en zelfs een aantal van zijn overgrootvaders jarenlang via het KNIL Nederland hebben gediend. Stamboekdossiers vol met meer dan een eeuw aan militaire daden voor de driekleur, maar allemaal nog steeds onvoldoende om als volwaardig Nederlander geholpen te worden in een eerlijke queeste.

Maar Indische mensen blijven niet treuren in misère. Zij berusten zich in de feiten en vechten door. Ook mijn grootouders zoeken naar nieuwe mogelijkheden. Via zijn jongere broer hoort mijn grootvader van een plan om Indische Nederlanders naar het laatste restant in De Oost te sturen: Nederlands-Nieuw Guinea. Na veel administratieve rompslomp slaagt dit plan en vertrekken mijn grootouders en gezin met 6 andere Indische families naar Nieuw-Guinea, net als uiteindelijk 12.000 andere personen. In het begin is er letterlijk niks, buiten de paar gebouwtjes die de militairen daar hebben achtergelaten en natuurlijk de authentieke bewoners, de Papoea’s, die in het binnenland leven. De Indische gezinnen hebben net de oorlog en Bersiap achter de rug en krijgen nu opdracht om uit het niets een nieuwe gemeenschap te creëren. Het onmogelijke wordt realiteit; onder leiding van door het gouvernement aangestelde personen als mijn grootvader ontstaan huizen, gebouwen, infrastructuur, winkels en een lokale economie. Net toen alles op de rit was, stond de volgende oorlog voor de deur: de Indonesiërs willen Nieuw-Guinea inlijven en het ontdoen van het laatste restje Nederlandse kolonisatiezucht. Mijn grootvader moet in 1962 wederom huis en haard achterlaten en met zijn gezin dan alsnog richting Nederland vertrekken. Alvorens ook maar de eerste koffer is gepakt, krijgt hij nog een trap na. Mijn grootvader heeft veel verloren in de oorlogsjaren en is daardoor erg spaarzaam omgegaan met zijn zuurverdiende loon vanuit zijn gouvernementswerk. Als ‘straf’ mag hierdoor hij de gehele emigratie van zijn familie zelf bekostigen…

Helaas kan hij niet erg lang van zijn oude dag genieten, want mijn grootmoeder overlijdt onverwacht in 1970. Uiteindelijk blijkt Nederland dus letterlijk een ‘koud kikkerland’ te zijn. Gelukkig kan hij via zijn familie nog één laatste avontuur aangaan: hij emigreert net als vele andere Indische mensen naar California waar hij tot zijn overlijden in 1989 zal blijven. Ik ga er altijd vanuit dat hij uiteindelijk daar zijn rust heeft kunnen vinden. Ik kan het hem helaas niet meer vragen of dat ook zo was…

Ik blijf mij afvragen hoe het mijn grootvader en zijn gezin het was vergaan als zijn ongeluk niet was gebeurd. Was hun toekomst dan soepeler verlopen of waren zij, net als de meeste Indische mensen in die tijd, tegen het eerstvolgende obstakel opgelopen? Ik weet het niet. Niemand niet. Wat ik wel weet, is dat één enkele gebeurtenis in een uitzonderlijke periode als een oorlog een langdurige ‘chain of events’ in gang kan zetten. Het is een onstuitbaar domino-effect dat in principe nog steeds doordendert, want in mijn geweten én identiteit ontwaakt een nieuwe realiteit iedere keer dat ik over mijn familiegeschiedenis leer. De eerste generatie heeft onmetelijke concessies moeten doen om hun nakomelingen het mooie leven te kunnen geven dat wij jongere generaties nu bezitten. Zij hadden echter niet kunnen voorzien dat wij nu in een tijd zouden leven waarin zelfbewustzijn van cultuur, familiegeschiedenis en identiteit steeds belangijker wordt. Er is een ongecontroleerde wildgroei ontstaan aan vragen zoals ‘wie zijn wij?’ en ‘wat is er gebeurd?’ en deze staan in schril contrast met het Indische Zwijgen en het verdwijnen van de authentieke Indische cultuur met het wegvallen van de eerste generatie.

Het is nu meer dan ooit belangrijk onszelf te documenteren en onze verhalen met elkaar te delen. Met ‘Hoezo Indo’ proberen wij ons deel hieraan te leveren door het uitbrengen van de boeken Twijfelindo (tweede druk), Indoworld Photoproject en Ramboet Djagoeng. Laten we tijdens de herdenking dit jaar niet alleen de toestanden uit de jaren ’40 herinneren, maar ook beseffen dat er een keten aan gebeurtenissen ligt tussen destijds en onze culturele identiteit nu.

Dit artikel is geschreven met dank aan mijn oom Puck Günthardt voor de details omtrent mijn grootvaders ervaringen en met dank aan Liesbeth Mende voor de redactie.