Het was op een woensdag, de dag na de ‘Black-out Tuesday’, dat ik samen met mijn partner op de bank rustig door onze social feeds aan het scrollen was. Het ene zwarte vlak na het andere vulde onze smartphones. Mijn partner, zwart en Antilliaans, keek op van zijn smartphone en doorbrak de stilte: “Moeten wij nu ook iets doen?” Slacktivism en virtue signalling was echter niet aan ons besteed. Ik had wel de behoefte om wat te zeggen – maar ik worstelde. Met het debat. Maar ook met mijn eigen identiteit. Hoe sta ik eigenlijk in deze discussie, als derde generatie Indische Nederlander? – Door Bas van Haren

De gruwelijke moorden op George Floyd, Breonna Taylor en Ahmaud Arbery hebben dit jaar het racismedebat opnieuw hevig aangewakkerd, ook ver over de landsgrenzen van de Verenigde Staten. Het laat zien dat racisme nooit is weggeweest. Dat moord, uitsluiting en opsluiting op basis van huidskleur, met name in de Verenigde Staten, nog aan de orde van de dag is, ook in de wetgevende en uitvoerende macht. In Nederland zijn we over het algemeen solidair met de protesten en kijken we kritisch naar het racisme in ons eigen land. Onze vaderlandse geschiedenis is doorspekt met slavernij en er wordt een hevige discussie gevoerd over (institutioneel) racisme in Nederland.

Het racisme leeft

We hebben veel lessen te leren. Het racisme leeft, ook in Nederland. Als white-passing derde generatie Indo kom ik er nog redelijk goed van af. Maar ik ben niet blind voor de beerput aan racisme waar people of color dagelijks mee geconfronteerd worden. Daarvoor hoef je alleen maar de televisie voor aan te zetten, of een willekeurige Facebook discussie te lezen. Daar sluit ik de ogen niet voor. Een fenomeen als Zwarte Piet vind ik kwetsend en achterhaald: iets wat krom is kan je gewoonweg niet recht praten.

En recht praten, dat kunnen we in ons land goed. In één extreme hoek van het debat wordt racisme ontkend, gebagatelliseerd of met de mantel der liefde bedekt. “Er is geen racisme”. “Wíj als meerderheid passen ons niet aan de minderheid”. “Zíj stellen zich aan”. De voetbalkantine praat. Het wij en zij denken. Als mensen, die met een goed geweten, protesteren tegen racisme en ongelijkheid worden weggezet als ‘aanstellers’, getuigt dat van een groot gebrek aan inlevingsvermogen – en verkapt racisme.

Witte schuldgevoel

In een andere extreme hoek in het debat wordt het witte schuldgevoel gepromoot. Ook al heb je de meest goede intenties als blank persoon, je bent volgens sommigen per definitie ‘fout’, door de erfschuld van je ‘slavendrijvende voorvaderen’. Het is wedijveren tot je een ons weegt. Wel of niet #blackouttuesday? Als je het níet doet – ben je dan niet tegen racisme? En als je het wél doet; ben je dan niet gewoon lui of hypocriet? “Waarom demonstreer je eigenlijk niet? En hoe zit het eigenlijk met donaties en herstelbetalingen? En waarom ben je een week later óók niet actief tegen racisme op je Instagram? Enne, beter check je even je privileges, tatta.

Het koloniale verleden is iets geworden waar we ons volgens sommigen collectief voor moeten schamen en boetedoen. En de perfecte uiting daarvan is het hardop veroordelen en wissen van het verleden. Dit debat wordt gevoerd tussen de extremen. De aartsconservatieven tegen de revolutionairen. Elke nuance in het debat wordt neergesabeld door de extremen.

Indo’s zijn een paradox

In zo’n harde discussie voel ik mij verloren. Want Indo’s zijn een paradox. We zijn noch donker, noch blank, maar tegelijkertijd ook beiden in één.

Ik profileer mij als Indisch. Ik ben opgegroeid met de tjebok-fles en het pasar-Maleis van mijn grootouders. Ik ben mij bewust van onze geschiedenis, een koloniale geschiedenis die gestoeld is op ongelijkheid en slavernij. Den totok en den inlander. Met den Indo-Europeaan als ongemakkelijke bijkomstigheid. De tempo doeloe, de ‘goede oude tijd’ waar zoveel over werd gerept, vond plaats in een raciaal klassensysteem. Waarin ‘wij’ het als gemengdbloedigen, ondanks discriminatie jegens ons (en ja, die was er), er nog redelijk er van af kwamen. Maar waar de inlanders het onderspit delfden. En de blanke Hollander met de buit pronkte.

Een fout en donker hoofdstuk in onze geschiedenis. Maar hoe fout het ook is, deze geschiedenis maakt onmiskenbaar deel uit van onze identiteit. Net als krontjong, nasi goreng en de pasar malam. Het is geen straatnaam die we kunnen hernoemen. Het is geen standbeeld wat je neer kan halen. Wij zijn in onszelf, een herinnering aan deze koloniale geschiedenis. Gevangen tussen trots en schaamte. Een complexe geschiedenis waarin alledaagse mensen handelden vanuit de tijdsgeest, waarin we met de kennis en wijsheid van nu ons oordeel over vellen.

Mag ik houden van onze identiteit? Van onze geschiedenis? Of moet ik me ervoor schamen?

Vergoelijken van die ‘lelijke’ geschiedenis

Mijn hang naar tempo doeloe verraadt zich als je door onze eetkamer loopt. Het aroma van sereh en tjenkeh. De sarong die half over de stoel hangt. De muren met de wajang poppen en de grote ingelijste affiches met advertenties uit Nederlands-Indië. Waarin je niet om de tijdsgeest van toen heen kan, waar ook de klassenscheiding duidelijk is. Toen ik deelde op mijn Instagram-account dat ik vorige maand naar de expositie “Tempo Doeloe” in Designmuseum Dedel in Den Haag zou gaan, krabde ik me even achter de oren. Hier zou ik zo wel eens een opmerking over kunnen krijgen. “Tempo doeloe? Hoe durf je! Vergoelijken, tolereren van die lelijke geschiedenis!” Linea recta naar de wall of shame, tussen Zwarte Piet en Jan Pieterszoon Coen.

Ondanks mijn angsten viel het alleszins mee. Het bleek vooral tussen mijn oren te zitten. Toevallig stuurde welgeteld één andere Indische jongen een compliment in de vorm van een emoji. Misschien toch een klein bijkomend voordeel, dat men over het algemeen zo slecht belezen is in de Indische geschiedenis.

Waarheid tussen vergoelijken en vernietigen

Wij zijn in onszelf, een herinnering aan deze koloniale geschiedenis. Donker én blank. We bevinden ons in het midden, omdat dat altijd ons bestaan is geweest.

Met alle extremen in het debat zou je vergeten dat er een midden is. Een plek voor nuance. Waar je de geschiedenis ziet voor wat het is en er lering uit trekt zonder het weg te gooien. Waar je gezamenlijk voor gerechtigheid en tegen racisme kan strijden zonder gelijk goed of fout te zijn. Mijn worsteling was met de nuance. Omdat nuance niet sexy is, niet headline waardig is, heb ik me tijdens de discussie stil gelaten. Daar was geen plaats voor in het debat. Dat was mijn worsteling.

Er ligt een waarheid tussen vergoelijken en vernietigen. Als derde generatie Indo breek ik een lans voor de nuance. Het bekt misschien niet zo lekker. Maar het is wel mijn waarheid. En ook de nuance is het waard om gehoord te worden. Ik vind vooral dat we ons niet moeten laten opdrijven door zwart-wit denken, door valse dilemma’s.

“Als je niet voor ons bent, ben je tegen ons”?

De laatste keer dat we hebben moeten kiezen tussen donker en blank, was het Soekarno die ons de keuze voorschotelde. Vraag onze grootouders, maar hoeveel hartzeer dat met zich meebracht.