Dit interview is onderdeel van het Twijfelindo Project en Boek 2015/2016. Het boek is vorig jaar uitverkocht en de 2de druk is nog een kleine oplage beschikbaar. Bestel het laatste exemplaar van de gelimiteerde oplage hier of doe een donatie aan het huidige Crowdfunding project .
Wil je zelf ook meedoen in 2019? Klik hier
Mitchell John Bernardus Kensen (19) Studie/Beroep: Ik werk in een slijterij en ik ga nu even niet naar school. John en Bernardus zijn de namen van mijn opa’s.
Matthew Thomas Kensen (15) Studie/Beroep: Ik ga naar school en ik wil graag de motortechniekkant op.
Wat was je eerste gedachte bij dit ‘Twijfelindo-project’?
Mitchell: Ik dacht, dat zijn wij wel een beetje. Ik denk wel dat Twijfelindo het meeste over onze derde generatie gaat. Dat wij nu toch wel vrij ‘verkaast’ zijn met alles.
Matthew: Ik vond het wel leuk om het erover te hebben eigenlijk.
Kunnen jullie uitleggen hoe Indisch jullie zijn?
Mitchell: Wij zijn gewoon Indo, ik mag geen half-Indo zeggen. Derde generatie. Mijn opa en oma komen uit Indonesië en mijn vader en moeder allebei uit Nederland.
Wie is dan jullie Indische link?
Matthew: Mijn moeder. Mijn vader is Nederlands.
En opa en oma allebei uit Nederlands-Indië?
Matthew: Ja, van mijn moeders kant.
Weten jullie ook waar ze geboren zijn?
Mitchell: Oma is geboren op Madura en grootgebracht in Padang.
Matthew: Opa is geboren in Surabaya.
Mitchell: Ja, daar heeft hij ook op de MTS gezeten.
Mitchell: Dat is het wel. Zij zijn naar Nederland gegaan na de oorlog.
Mensen raden bij jullie nooit dat jullie Indische afkomst hebben?
Mitchell: Bij mij wel.
Matthew: Bij mij ook soms. Ik hoor ook heel vaak: ‘Jij hebt een andere afkomst toch?’, en dan zeggen ze: ‘Indonesisch?’ Ik hoor het best vaak en daar ben ik ook wel trots op.
Mitchell: Ik moet wel vaak uitleggen dat je mijn broertje bent, dat zien ze niet zo snel.
Mitchell: Als ik dan als grapje zeg dat een van ons beiden geadopteerd is, dan geloven ze het vaak ook nog, omdat wij helemaal niet op elkaar lijken.
Maar mensen kijken nooit verrast op dat je Indo bent?
Mitchell: Ik denk bij Matthew meer dan bij mij. Bij mij zien ze het vaak. Of dan vragen ze waar ik vandaan kom, Filipijnen, Molukken of zo. Maar bij Matthew…
Matthew: Soms wel.
Hebben jullie je grootouders nog gekend?
Mitchell: Ja, mijn oma hebben wij wel gekend. Maar opa is overleden toen mijn moeder veertien jaar was.
Matthew: Ja, alleen oma. Kleine oma.
Mitchell: Die gebruikte nog wel woordjes uit Indonesië.
Matthew: ‘En tolol’. Dat hebben wij wel overgenomen, net als onze moeder. Als ze zo met haar vingertje doet, dan zeg ik dat ze net oma is.
Mitchell: Wat ook typisch was van oma, was dat wij nooit grapjes mochten maken over bekende Indo’s op tv. Dan zei oma altijd: ‘Maar dat is wel een Indo, hè?’
Matthew: Ja: ‘Daar mag je niet mee spotten!’
Mitchell: Omdat het een Indo is, mag je er geen grapjes over maken.
Hebben jullie ook wel eens verhalen uit Indië meegekregen?
Mitchell: Oma praatte daar niet over. Eigenlijk nooit.
Matthew: Wij hebben er pas toen wij in Indonesië waren meer over gehoord.
Mitchell: Mijn oma heeft toen ik zeven jaar was een hartinfarct gehad in Spanje, en sindsdien was ze in zichzelf gekeerd. Toen is ze vrij snel achteruitgegaan. Ik heb er toen ook niet echt naar gevraagd, omdat ik vrij jong was. De laatste paar jaar van haar leven was ze niet meer echt communicatief.
Matthew: Ja, ze was meer op zichzelf.
Jullie zijn naar Indonesië geweest dit jaar. Kun je daar iets meer over vertellen?
Mitchell: Ja, ik vond het echt geweldig, ik heb me daar echt vermaakt. Ik zie mij daar wel vaker rondlopen.
Matthew: Ja, ik voelde me daar ook echt thuis.
Waarom voelde jij je daar thuis?
Matthew: De sfeer om je heen is daar veel relaxter en gezelliger. De mensen zijn allemaal zo lief. Zo aardig en vriendelijk tegen je. Ik kom hier vaker chagrijnige mensen tegen.
Mitchell: Ze waren echt altijd blij. Ik heb daar geen chagrijnige mensen gezien.
Matthew: Eén keer op Bali, maar dat is meer toeristisch.
Mitchell: Die zijn meer aangepast aan toeristen en zijn zich ook meer zo gaan gedragen. Op Java zag je toch meer dat zachte, dat lieve…
Matthew: Dat rustige.
Mitchell: Met die handjes (vouwt handen en maakt buiging), dat vond ik zo leuk.
Zijn jullie naar plekken geweest waar jullie opa en oma ook waren?
Matthew: Ja, naar de Kraton van Yogyakarta.
Mitchell: En naar café Batavia in Jakarta, dat was uit de tijd van Nederlands-Indië. Opa en oma hebben daar waarschijnlijk nog gedanst.
Matthew: Daar hebben wij bitterballen en poffertjes gegeten. Dat zal ik nooit vergeten.
Zijn jullie ook naar plekken geweest waar zij hebben gewoond?
Mitchell: Nee, dat niet. We wilden wel naar de MTS gaan waar mijn opa op had gezeten in Surabaya, maar toen kwamen wij erachter dat er vier, vijf MTS-en stonden. Wij wisten niet precies welke het was.
Wanneer voel je je meer Indisch of juist meer Nederlands?
Mitchell: Nou, feestjes, Nederlandse feestjes, die vind ik wel vrij saai. Allemaal in zo’n kringetje, met die stoeltjes. Tijdens Indische feestjes is het in de keuken het drukst. Dat is bij echt elk Indisch feestje.
Matthew: Inderdaad. Bij Indische feestjes krijg je allemaal lekkere hapjes, bij Nederlandse feestjes alleen chips en worst. Bij Indische feestjes is het altijd gezellig, altijd druk.
Mitchell: Bij Nederlandse feesten is het vaak vrij rustig en bij Indische feesten praat iedereen door elkaar heen. En altijd helpen in de keuken.
Matthew: Ja, met snijden, bedienen, met van alles.
Mitchell: En de hele dag bezig zijn met het eten. De dag daarvoor al. Dat doen Nederlanders ook niet altijd.
Matthew: Die gooien gewoon iets kant-en-klaars in de pan. Zo zie ik het bij de mensen waar ik mee omga. Dan kopen ze kant-en-klare saté. Terwijl wij dat allemaal een dag van tevoren gaan snijden en op stokjes rijgen. Zij kopen alles gewoon kant-en-klaar bij de Albert Heijn. Mijn vader is Nederlander, maar die zit een dag van tevoren wel een paar kilo vlees te snijden in zijn eentje. Daar ben ik aan gewend.
Mitchell: En je eet eigenlijk niet. Als je een feestje thuis hebt, dan ben je de hele dag bezig met wat anderen eten. Wat er overblijft eet jij. Bij Nederlanders gaat één iemand koken, dan brengen ze het allemaal tegelijkertijd, eten ze allemaal tegelijkertijd, toetje tegelijkertijd.
Matthew: Als er nog wat over is bij de Indische familie dan vragen ze meteen: ‘Wie wil nog wat? Want dan houden wij wat over.’ Dan maken ze genoeg voor iedereen, zodat je nog drie keer kunt opscheppen. Vorige keer ook, mama had gekookt en er waren allemaal collega’s van mijn vader over de vloer, en alles was op. Ik moest nog naar voetbaltraining en ik had nog niets gegeten, maar alles was op.
Mitchell: Zij snappen het ook niet. Eerst neem je wat rijst, dan een beetje vlees erbij en dan een beetje van dit en een beetje van dat. Zij zien tien gerechten staan en denken: ik moet van alles nemen en dan neem ik van de rijst het minst.
Matthew: Dan vullen ze een klein hoekje van het bord met rijst, en een grote hoek met vlees, een grote hoek met groenten en dan gaan ze dat eten. En dan scheppen zij gewoon drie borden op, want zij vinden het anders, zij vinden het lekker.
Mitchell: Zij hebben zo’n ‘all-you-can-eat-idee’, zoals in een wokrestaurant. ‘Moet toch op.’
Matthew: ‘Niemand eet het, dus wij eten het wel op.’
Hoe was dat vroeger bij jullie op school?
Matthew: Bij mij was het wel heel anders. Ik zat met allemaal Nederlanders in de klas, slechts één andere jongen en ik waren ‘buitenlands’. Die andere jongen had ook een kleur. Dat was anders, maar als je klein bent heb je dat niet door. Je speelde met iemand of niet. Ik had er niet echt problemen mee.
Mitchell: Ik wel natuurlijk. Als je in een dorp zit met 90% blanken, dan krijg je wel van ‘Chinees dit’ of ‘neger dat’. Het lag nogal ver uit elkaar, maar ja…
Matthew: Ik had het voordeel dat ik op voetbal zat en iedereen kende. Iedereen mocht mij wel en anders stond er een hele groep achter mij. Mitchell zat op hockey en toen werd hij voor zwart uitgescholden of zo, en een vader stond erbij en vond het heel normaal.
Mitchell: Daar kan ik me niet zo druk over maken.
Matthew: Ik ook niet hoor, want ik weet wat ik moet doen. Gewoon niet naar luisteren.
Hebben jullie iets tastbaars dat jullie verbindt met het Indisch-zijn?
Mitchell: Wel iets van foto’s.
Matthew: Een paar kleine dingetjes van kleine oma en mijn moeder natuurlijk.
Mitchell: Niet echt iets tastbaars. Ik heb wel een batikdoek gekocht, zo’n dure uit een kampong bij Yogya. Daar hebben wij een paar van die batikdoeken gekocht, maar niet van vroeger. Dat is echt van dit jaar.
Matthew: Ja, we hebben wel wat gekocht in Indonesië.
Verdwijnt de Indische cultuur of is hij springlevend?
Mitchell: Ik denk dat hij vrij geïntegreerd is. Ik denk niet dat je echt nog die Indische groepen hebt. Misschien is het er wel, maar dan moet je ernaar op zoek gaan. Het is nu zo door elkaar gemixt, bij de meesten zie je het niet eens meer. Niet in eerste instantie in ieder geval.
Matthew: Als ik op school ben, dan ben ik met Turken, Marokkanen, Nederlanders, Irakezen, Spanjaarden. Maakt niet uit, ik ben met hen allemaal samen. Iedereen wordt gewaardeerd zoals-ie is. Je bent wie je bent.
Matthew: Ik ken twee meiden uit Zandvoort die toevallig Indisch zijn, maar that’s it.
Mitchell: Misschien komt dat ook doordat wij uit een dorp komen.
Matthew: Ja, als we uit Haarlem zouden komen of een iets grotere stad, misschien hadden we dan wel meer Indische vrienden gehad.
Mitchell: Ja, zoals Alkmaar en Haarlem, daar heb je nog zo’n Indische community, ik denk dat het daar een stuk meer leeft.
Stel, je zou later kinderen krijgen, hoe zou je ze dan met de Indische cultuur laten opgroeien?
Mitchell: Ik denk via eten.
Matthew: Ja, en met verhalen over opa en oma en van mijn moeder. Wij zijn ook zo opgegroeid met eten en verhaaltjes die mijn ouders hebben verteld. Zoals over mijn kleine oma die in een Jappenkamp zat.
Mitchell: Vrouwenkamp.
Matthew: Dan gaat er wel een knop om.
Mitchell: Meer over de geschiedenis leren. Op school krijg je niet echt iets mee over de geschiedenis van Nederlands-Indië… twee bladzijdes of zo.
Matthew: Ik wil mijn kinderen, als ik kinderen krijg, het via eten en verhaaltjes en foto’s doorgeven.
Mitchell: Ik zou niet zo snel naar een Pasar Malam gaan, dat vind ik een beetje commercieel.
Wordt het minder?
Mitchell: Ik denk moderner, dat de Indische cultuur van vroeger geëvolueerd is. Dat het veranderd is. Ik vind het zo lullig staan als zo’n man in een batikshirtje aankomt. Dan denk ik van: Jezus man, doe effe normaal. Je mag trots zijn op je cultuur, maar dat je dan in Nederland in zo’n shirtje aan komt lopen, tja…
Gaan jullie nog wel eens naar de Pasar?
Mitchell: Nee, ik ben wel een paar keer geweest. Elke keer als ik van die wierook ruik, moet ik denken aan de Pasar. Dat je daar binnenkomt in die grote hal. Ik ben denk ik echt al tien jaar niet meer geweest. Ik weet niet, misschien als ik er nu naartoe ga dat ik het wel leuk vind. Ik kan me er niet heel veel van herinneren, nog wel van die oude Indorock, en al het eten, dat is wel gezellig. Maar dan ga ik toch liever met familie.
Hoe eten jullie je rijst?
Mitchell: Oh, gewoon, met een lepel.
Matthew: Ja, met een lepel.
Mitchell: Ja, een vork mag niet.
Matthew: Wij hebben geleerd van onze ouders hoe zij het eten. Ik vraag soms ook: ‘Wat moet ik pakken’, en dan zeggen zij altijd: ‘Een lepel.’
Mitchell: Ja, een vork is echt not done. Net als half-Indo, dat kan ook echt niet! Dat soort opmerkingen kon je vroeger bij ons echt niet maken. Zeker met oma. ‘Je bent geen halve Indo, een halve Indo is een Indo doormidden gesneden.’
Matthew: Ja, dat was ‘m! Dat vond ik wel grappig eigenlijk, want ik hoor heel vaak de vraag: ‘Jij bent toch Indonesisch?’, en dan zeg ik: ‘Nee, ik ben Indo’, en dan zeggen ze: ‘Maar dat is toch hetzelfde?’, en dan vertel ik het hele verhaal. Vroeger wist ik dat niet.
Mitchell: Ik heb dat geleerd van papa en zo. Het is wel grappig dat mijn vader dat heel belangrijk vindt, terwijl hij blank is.
Matthew: Ja, dat vond ik ook altijd wel grappig, want de meeste mensen die ik ken, vragen: ‘Is jouw vader nou Indisch of je moeder?’ Mijn vader kon gewoon praten met de taxichauffeurs in Indonesië en mijn moeder zat achterin en dan zei ze: ‘Papa kan wel lekker kletsen hè?’
Hebben jullie nog lievelingsgerechten?
Mitchell: Rendang.
Matthew: Ja!
Mitchell: En dan eigenlijk zonder rijst, maar gewoon op een wit bolletje. Is altijd zo lekker, want je moet het al een dag van tevoren laten sudderen, en dan word je in de ochtend wakker en ruik je het gewoon al. Lekker op zo’n wit bolletje, stukje komkommer ertussen. Dat vind ik eigenlijk nog lekkerder dan met rijst, maar dat is een beetje traditie bij ons thuis. Op een verjaardag voor het ontbijt rendang op een lekker wit bolletje.
Matthew: En natuurlijk soto ayam. Dat maakt mijn moeder echt lekker. Heel anders dan in Indonesië. Wij hebben in Indonesië ook vaak soto gehad, maar daar heb je allemaal verschillende soorten soto.
Matthew: Ja, ze hadden wel een andere manier van maken, maar je had ook hele goede, in van die kleine kraampjes voor de mensen die daar wonen. Daar kon je wel echt lekker eten.
Matthew: Ik heb daar ook een keer om twee uur ’s nachts zwarte soep gegeten, gewoon op straat in een klein tentje. Het straateten vond ik echt het lekkerste. In een hotel is het eten niet altijd goed.
Wil je zelf nog wat zeggen?
Mitchell: Wat ik nog kwijt wil? Over Indisch-zijn, dat gevoel. Als je met de familie bent, ik weet niet hoe ik het moet uitleggen. Ik voel daar niet echt wat bij, ik voel mij meer Nederlands.
Matthew: Moeilijk hè? Ik zou zeggen: voor de mensen die nog Twijfelindo-zijn, ga naar Indonesië. Dan kom je er vanzelf achter.
Mitchell: Ik voel me wel meer Nederlands, maar ik zou wel altijd zeggen dat ik een Indo ben.
Matthew: Ik ben er echt trots op dat ik Indo ben.
Mitchell: Ja, daar ben ik ook trots op.
Dit interview is onderdeel van het Twijfelindo Project en Boek 2015/2016. Het boek is vorig jaar uitverkocht en de 2de druk is nog een kleine oplage beschikbaar. Bestel het laatste exemplaar van de gelimiteerde oplage hier of doe een donatie aan het huidige Crowdfunding project .
Wil je zelf ook meedoen in 2019? Klik hier
Geef een reactie