Mijn grootouders zijn geboren in Surabaya (Java). Mijn oma woont al nu al heel wat jaren met haar 4 dochters in het Brabantse land. Lis is één van die dochters, nog net in Indonesië geboren en mijn moeder.


Mijn moeder, een klein Indisch vrouwtje van nog geen 1.60 hoog. Ze brengt haar tijd door met het lezen van boeken en het verzorgen van haar planten in haar jaren project, dé tuin. Haar tuin was vroeger in mijn beleving, en in dat van vele anderen, één grote jungle van bomen en kleurige bloemen waar je je in kon verstoppen en waar je steeds weer nieuwe diertjes in kon ontdekken. Planten met zaden die open sprongen zodra je ze aanraakte en paarse bloemen die ik tijdens het avondeten ineens in mijn salade ontdekte.
Koken deed ze erg graag (en dat kan ze ook aardig goed). Dan begon ze s’ middags al met verschillende voorbereidingen voor het avondmaal waardoor er de hele dag aangename geuren zich door het huis verspreidden. Deze voorbereidingen werden gedaan zodat het eten tegen de avond sneller op tafel kon. Wat betekende dat ze de hele middag, tot het begin van de avond in de keuken stond. 
 Indonesisch werd er niet vaak gekookt. Alleen als er bezoek was. Bijna dagelijks kwamen er verse soepen op tafel met als hoofd een mals stukje scharrelvlees met biologische aardappelen en biologische groenten. Inderdaad biologische, onbespoten groenten. Gezond eten was erg belangrijk. ‘Boordevol vitamientjes’ zei ze er altijd bij. Mijn zus en ik moeten nog altijd lachen als we komen eten en er weer precies uitgelegd wordt wat er allemaal onbespoten en biologisch is. Ondertussen doen wij het nu ook.

Ik hield niet van aardappelen en dus ook niet van frietjes met appelmoes.Soms maakte mijn moeder speciaal voor mij rijst en op kinderfeestjes was het één groot drama, ‘wil je geen patat met appelmoes!?’
Onbewust had ik vroeger op school vaak Indische vriendjes en vriendinnetjes. De cultuur schept toch een bepaalde verbondenheid doordat je het in elkaar herkent. Als ik bij mijn Nederlandse vriendinnetjes ging eten zag ik maar rare dingen, mayonaise over de macaroni en overal ging appelmoes bij. Pas op latere leeftijd werd ik mij bewust van de kleine onderlinge cultuur verschillen.
Als ik vroeger boos was liep ik vaak van huis weg. Ik ging dan naar mijn oma aan de overkant van de straat. Het was voor mij een toevluchtsoord. Ik werd daar altijd heerlijk vertroetelt met warme dekens en Indisch eten. Ze maakte altijd iets lekkers klaar. Ook als er totaal onverwacht bezoek kwam. Meestal belde mijn oma dan, heel zachtjes zodat ik het niet zou horen, mijn moeder op en zei ze met een Indonesisch accent; ‘Moeniek is hier’.

Ik hou van koken, van lezen, en als ik later een tuintje heb, ook van tuinieren. Is dit typisch Indisch? Ik denk het niet. Toch heeft de Indonesische cultuur bij mij sporen achtergelaten. Indonesië geeft mij een warm gevoel omdat het mij doet denken aan vroeger.

Monique